INLEIDING
Het is ondoenlijk om in een artikel echt iets over de belijdenisgeschriften te zeggen. Zo’n artikel zou te vaag of te compact worden. Bovendien is het de vraag hoevelen de belijdenis geschriften kennen. Daarom geef ik er de voorkeur aan om er nu de bekendste belijdenis uit te lichten en iets van haar ontstaan en betekenis te laten te zien. Over de andere geschriften uit de Oude Kerk en de Reformatie kan later geschreven worden.
OECUMENISCHE BELIJDENISSEN
De Apostolische Geloofsbelijdenis behoort tot de zogenaamde oecumenische symbolen. Dat zijn de belijdenisgeschriften die in heel of in een groot deel van de christelijke aanvaard zijn. Hiertoe behoort ook de geloofsbelijdenis opgesteld op het concilie van Nicea en op het concilie van Constantinopel definitief vastgelegd. Deze wordt meestal de geloofsbelijdenis van Nicea genoemd. Tenslotte rekenen we hiertoe de geloofsbelijdenis van Athanasius.
Echt oecumenisch is eigenlijk alleen de geloofsbelijdenis van Nicea. Die wordt ook in de Oosterse Kerken erkend. De beide andere alleen in de Westerse Kerken.
Zoals gezegd is de Apostolische Geloofsbelijdenis bij ons het bekendste. Andere namen voor deze belijdenis zijn: De Twaalf artikelen, het Apostolicum en het Credo. Deze laatste naam is ontstaan uit de eerste woorden van de latijnse tekst van deze belijdenis: credo = ik geloof.
LEGENDE VAN DE TWAALF APOSTELEN
Jarenlang is gedacht dat de apostelen deze belijdenis hebben gemaakt. Een aantrekkelijke gedachte, want er zijn twaalf artikelen en er waren twaalf apostelen. Er ontstond een legende:
Na de uitstorting van de Heilige Geest, toen allen vervuld waren van de kennis van alle talen, stelden de apostelen de belijdenis samen.
Petrus zei: “Ik geloof in God de Vader Almachtig, Schepper van hemel en aarde”;
Andreas zei: “die ontvangen werd van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria”;
Johannes zei: “die geleden heeft onder Ponyius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven”;
Thomas (!) zei: “nedergedaald ter helle, ten derde dage wederom opgestaan van de doden.”;
Jacobus zei: “opgevaren ten hemel, zittende aan de rechterhand van God de Vader Almachtig”;
Filippus zei: “vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden”;
Bartholomeüs zei: “Ik geloof in de Heilige Geest”;
Mattheüs zei: “de heilige katholieke kerk, de gemeenschap der heiligen”;
Simon zei: “de vergeving der zonden”;
Thaddeüs zei: “de wederopstanding des vleses”;
Matthias zei: “het eeuwige leven”.
Juist omdat men de apostelen voor de opstellers hield, kreeg deze belijdenis groot gezag.
Deze legende kon het echter niet volhouden. De eerste kritiek kwam op een concilie (een kerkvergadering) in 1438. Daar kwamen leden van de Oosterse en Westerse kerk bijeen. Toen de latijnse (westerse) afgevaardigden het Apostolicum aanhaalden, verklaarde de leider van de Grieken: “Wij bezitten deze belijdenis van de apostelen niet en hebben ze nooit gezien. Als ze ooit bestaaan had, zou het boek Handelingen er wel van gesproken hebben.”
Later kwamen er andere geleerden die duidelijk maakten dat deze belijdenis niet door de apostelen kon zijn samengesteld.
BELIJDENIS EN DOOP
Nu rijst de vraag hoe deze belijdenis dan wel is ontstaan. We moeten daarvoor terug naar de Oude Kerk. De kerk was klein, maar breidde gestaag uit. Mensen zegden het geloof in de heidense goden op en kwamen tot de kerk. Daar werden ze niet direkt toegelaten. Zij kregen eerst catechese. De tijd dat men catechese volgde werd men catechumeen genoemd. Als de hoofdzaken van het christelijk geloof en leven geleerd waren volgde de (volwassen)doop. Bij die doop beleed men de drieënige God. De kortste belijdenis die we kennen is uit ongeveer het jaar 150.
Bij de doop is het waarschijnlijk als volgt gegaan.
De bisschop vroeg: “Gelooft u in God, de Vader, de Almachtige?”
De dopeling antwoordde: “Ik geloof”. Dan volgde de eerste onderdompeling.
De bisschop vroeg: “En gelooft u in Christus Jezus, zijn enige Zoon, onze Heer?”
De dopeling antwoordde: “Ik geloof”. Daarna kwam de tweede onderdompeling.
De bisschop vroeg: “En gelooft u in de Heilige Geest, de Heilige Kerk, de opstanding des vleses?”
De dopeling antwoordde: “Ik geloof”. Dan kwam de derde onderdompeling.
Het valt op dat God wordt beleden als Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat verwondert niet als we denken aan het “doopbevel” uit Mat 28:19 waar Jezus tot de discipelen zegt: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb”.
Naast het drie van de drieëenheid vinden we dit heilige getal ook in de opbouw van elke belijdeniszin: God, Vader, Almachtige; Christus, Zoon, Heer; Geest, Kerk, opstanding.
Dit wijst op een bewuste en zorgvuldige opbouw.
Later werd de belijdenis niet alleen bij de doop gebruikt. Ze kreeg in de kerkdienst een plaats. Weer als eerste bij de catechumenen. Ten aanhore van de gemeente zegden zij de belijdenis op: “Ik geloof…” etc. Dat was niet alleen om te laten horen dat men het onderricht van de bisschop goed gevolgd had. De geloofsbelijdenis had men ontvangen van God via de kerk, nu werd die als een persoonlijke belijdenis weer teruggegeven. Je geloof belijden is iets persoonlijks, niet iets induvidualistisch, d.w.z. iets dat jou en God alleen aangaat. Geloofsbelijdenis is persoonlijk èn (gaan) staan temidden van alle heiligen (gelovigen) in de heilige Kerk.
VERDERE ONTWIKKELING
Aanvankelijk was er geen vastgestelde belijdenis voor de doop of voor het gebruik in de liturgie. De bovengenoemde korte belijdenis was basis. In de loop van de tijd kwamen daar aanvullingen bij. Dat gebeurde niet door een synode of iets dergelijks. Elke gemeente had zijn eigen belijdenis. De een vulde dit aan, een ander dat.
Rond 180 kwam er vooral aanvulling in het tweede deel over Christus. Hij werd de eniggeboren Zoon genoemd, zijn kruisiging, begrafenis, opstanding en hemelvaart werd opgenomen, enz.
Op de achtergrond hiervan kunnen we beter in gaan als we spreken over de geloofsbelijdenis van Nicea. Nu zeggen we alleen, dat de reden ligt in het weerspreken van een dwaalleer of gewoon in het feit dat de bijbel zelf spreekt over kruis, begraven, opstanding enz.
In de derde eeuw was er te Rome een vaste belijdenis voor de doop: het Symbolum Romanum ofwel de belijdenis van Rome. In deze belijdenis is het huidige Apostolicum duidelijk te herkennen. Maar in Zuid-Frankrijk gaat de ontwikkeling ervan door. Stond er in het Symbolum Romanum de zin: geboren uit de Heilige Geest en de maagd Maria, nu werd hier een onderscheiding aangebracht: ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria. Bij Nicetas komen we de toevoegingen tegen: “die gestorven is”, “de gemeenschap der heiligen” en “het eeuwige leven”.
Pas in de zevende eeuw komen we een belijdenis tegen die overeenkomt met de tekst die wij nu hebben.
ALGEMENE AANVAARDING
Niet een synode of de paus heeft de Apostolische Geloofsbelijdenis zijn algemene erkenning gegeven. Die is veel meer te danken aan de karolingische vorsten. In de achtste eeuw regeerden zij over een heel groot deel van Europa.
De bekendste is Karel de Grote.
Deze vorsten wilden eenheid in hun land. Eenheid in het kerkelijk en liturgisch leven achtten zij daarbij van groot belang. In het kerkelijk leven had Rome steeds grote invloed. Maar op het punt van de belijdenis werd Rome nu niet gevolgd. Rome had voor de doop het bekende Romeinse Symbool en voor de liturgie de geloofsbelijdenis van Nicea. In Zuid-Frankrijk en delen van Duitsland was het Apostolicum bekend en genoot er groot gezag, omdat men dacht dat het door de apostelen zelf geschreven was. Daarom koos Karel de Grote voor deze belijdenis. Door synoden en eigen verordeningen bevorderde hij dat alle gelovigen het Apostolicum uit het hoofd leerden!
Grote bekendheid in de kerk is nog niet hetzelfde als aanvaard zijn door heel de kerk (van het Westen). Daarvoor was de erkenning van de paus nodig. Ook dat is een langdurig proces geweest. Politieke en kerkelijke invloeden vanuit het noorden zorgden ervoor dat het Apostolicum in Rome bekend werd. In de twaalfde eeuw gingen de pausen het als een officiële tekst beschouwen. Het Apostolicum werd daarmee ingevoerd in heel de rooms-katholieke kerk. Haar functie bleef evenwel beperkt tot de doopbediening. In de gewone liturgie van de mis bleef de belijdenis van Nicea gehandhaafd.
APOSTOLICUM EN DE REFORMATIE
De hervormers hechtten grote waarde aan overeenstemming met de Vroege Kerk. Nimmer betekende dat een slaafse navolging. De maatstaf was telkens het Woord van God. Van daar uit werd verleden en heden beoordeeld.
Luther achtte het Credo hoog. Hij zei ervan in een preek: “Dat is mijn bijbel, het heeft nu al zolang overeind gestaan en is nog onomstotelijk. Daar blijf ik bij, daarop ben ik gedoopt, daarop leef ik en sterf ik.” Hij vond de bijbelse leer er mooi kort in samengevat voor kinderen en eenvoudige christenen.
In de eredienst.
Het Apostolicum werd opgenomen in de “preekdienst”. Het gebruik in de diensten waarin de Doop en het Avondmaal werden bediend was gewoon. Zwingli neemt het in 1523 ook op in de diensten waarin alleen gepreekt wordt. – Normaliter was er een preek en viering van het Avondmaal. Dit verschijnsel van de “preekdiensten” was al voor de Reformatie ontstaan. In protestantse kerken is het de ‘gewone’ dienst geworden. –
Na de gebeden werd het Credo door de gemeente luid opgezegd. Bucer, uit Straatsburg, liet het na de preek door de gemeente zingen. Calvijn deed dat in een avondmaalsdienst voor de viering van het Avondmaal.
Hoewel de geloofsbelijdenis van Nicea tot dan de eigenlijke hoofdbelijdenis was, wint het Credo steeds meer terrein. Calvijn stelde het Apostolicum vanwege zijn kortheid boven de belijdenis van Nicea. Dat heeft in onze calvinistische kerken, waaronder ook de Nederlandse Hervormde Kerk, tot op vandaag zijn sporen getrokken. De geloofsbelijdenis van Nicea is bij velen onbekend.
Samengevat kunnen we zeggen dat het Apostolicum komt na de preek, bij de gebeden tegen het eind van de kerkdienst.
In de catechese.
Het Apostolicum werd in de catechismus opgenomen en uitgelegd. Luther begon ermee in zijn Grote Catechismus. Calvijn nam dit over. Legde het zelfs ten grondslag aan zijn grote werk de Institutie.
In de Heidelbergsche Catechismus luidt vraag 22: “Wat heeft een christen dan te geloven?” Antwoord: “Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, hetgeen de Artikelen van ons algemeen en ontwijfelbaar christelijk geloof ons in een samenvatting leren”. In Antwoord 23 worden deze artikelen genoemd.
Reformatorische èn Rooms-katholieke kerk hebben beide deze geloofsbelijdenis. In de uitleg ervan komen de verschillen tussen die kerken naar voren.
KRITIEK
17de eeuw.
Na de Reformatie kwam er kritiek. In de 17de eeuw kwam die van orthodoxe zijde. De gereformeerde theoloog Herman Witsius maakte onderscheid tussen fundamentele en niet-fundamentele artikelen. De nederdaling ter helle en het artikel over de kerk en de gemeenschap der heiligen achtte hij van minder belang. Daarentegen miste hij o.a. een artikel over de rechtvaardiging door het geloof, leer van de zonde en de aanbidding van God. In Duitsland waren er luthersen die een zelfde mening hadden. Zij misten o.a. de genade en de verdiensten van Christus.
19de eeuw.
Nu komt de kritiek van een heel andere kant. De achtergrond ervan ligt in het rationalisme. Dit legt de norm in ons verstand. Wat redelijk te verklaren en in te denken is, wil men geloven. Waar je met je verstand niet bij kunt behoef je niet te geloven.
Met name in Duitsland speelde deze kritiek. Een nieuwe geloofsbelijdenis werd voorgesteld. Daarin werd niet meer gesproken over de maagdelijke geboorte, de nederdaling ter helle, de kerk en de opstanding van het vlees.
Er waren predikanten die de voorlezing van het Apostolicum wilden afschaffen. Ze legden het voor aan de beroemde hoogleraar Adolf Harnack. Hij gaf zijn liberale standpunt in deze. Beter was, zei hij, een korte aan onze tijd aangepaste belijdenis, die naast het Apostolicum gesteld kon worden. Maar het Credo niet weg doen. Dat zou geen recht doen aan haar hoge religieuze waarde en eerbiedwaardige ouderdom. Ontwikkelde! christenen nemen aanstoot aan sommige onderdelen, maar men mag van hen ook enig historisch besef verwachten. Het is een oud getuigenis van het geloof, waarin het een meer waarde heeft dan het ander. Op deze wijze kun je goed met deze belijdenis leven.
NOG STEEDS DE APOSTOLISCHE GELOOFSBELIJDENIS.
Ondanks alle kritiek is de Apostolische Geloofsbelijdenis gebleven. Steeds heeft de kerk er zich achter gesteld.
In onze eeuw horen we weinig meer over grote kritiek. Karl Barth gaf er in 1935 in Utrecht colleges over. Er was wel kritiek op het geloof in de opstanding e.d. maar het Apostolicum werd niet bestreden. Die kritiek heeft uiteraard wel gevolgen voor de waardering van het Apostolicum en een geruisloos verdwijnen uit de liturgie behoort tot de mogelijke gevolgen.
Elke belijdenis draagt de kenmerken van de tijd waarin zij is ontstaan. Iedere tijd heeft zijn eigen spits in het belijden. Toch is het goed ook deze Apostolische Geloofsbelijdenis te handhaven. Dit klassieke stuk laat zijn licht schijnen over telkens wijzigende theologische strijdpunten en geloofscrises.
Heeft men b.v. jaren niets willen weten van hemel en opstanding, nu beseft men dat er “meer” is tussen hemel en aarde dan wij zien kunnen.
Een nieuwe belijdenis? Belijdenissen worden niet van tijd tot tijd gemaakt en bijgesteld. Ze worden geboren als de noodzaak van nieuw belijden voor de kerk werkelijk dwingend is.
oecumene.
Het is de vraag of we nog tot een belijdenis kunnen komen die zo breed aanvaard wordt als het Apostolicum. In haar brede aanvaarding ligt het belangrijke aspekt van de oecumene. Waar het credo opgezegd of gezongen wordt mag iets beseft worden van de verbondenheid van gelovigen over heel de wereld heen. Dat niet alleen, er is verbondenheid met de voorgeslachten. Daarom wordt er vaak gezegd bij het uitspreken van het Credo: we belijden met de kerk van alle plaatsen/landen en alle tijden. Daarom heeft de geloofsbelijdenis vanaf vroege tijden tot de liturgie behoord en behoort zij er nog toe.
We leven niet bij het heden alleen!
Niet alles wat in deze belijdenis staat is van hetzelfde gewicht. Zij zegt ook niet alles wat er door de kerk te zeggen is. Maar ze zegt een aantal beslissende dingen. En prof Dankbaar voegt daaraan toe: De vorm waarin deze zijn uitgedrukt moge op sommige punten ons vreemd voorkomen of zelfs onaanvaardbaar zijn, nader beschouwd blijkt die vorm een veel diepere inhoud te hebben dan wij aanvankelijk hadden vermoed.
Ons geloof vond uitdrukking in het verleden, moet vertaald en verwerkt worden in het heden en leeft in de verwachting van Gods toekomst.